Brandbrief voor de Withuishof
Aan de rand van Amby, aan de Bergerstraat, ligt de Withuishof. In de 18e eeuw werd deze bewoond door de familie Sleijpen. Deze familie was buitengewoon welvarend. Buiten alle geneugten die hiermee gepaard gingen bracht dit ook zorgen met zich mee. In de 18e eeuw waren veel mensen zo arm als een kerkrat en het is dan ook niet vreemd dat er veel struikrovers en andere benden actief waren, zoals de Bokkenrijders. Men moest altijd bedacht zijn op het gevaar. Dit gold zeker ook voor de familie Sleijpen. In 1790 werd Mathieu Sleijpen en zijn gezin geconfronteerd met gespuis dat het op zijn geld had voorzien: hij werd bedreigd met een brandbrief…
Een brandbrief?
Een brandbrief is een brief waarin gedreigd wordt met brandstichting, tenzij de ontvanger ingaat op de eisen van de schrijver van de brief. We weten dat dit gebruik bekend was onder de Bokkenrijders, die hun slachtoffers op deze manier een kans gaven om zonder geweld hun geld af te staan. Maar ook nadat de vermeende bende van de Bokkenrijders was opgehouden te bestaan, nam het gebruik van een brandbrief niet af. Mathieu Sleijpen vond bij zijn ouderlijke woning aan de Bergerstraat minstens drie maal een brandbrief, waarvan de derde in april 1790 werd gevonden.
Waarom de familie Sleijpen?
Het was bepaald geen toeval dat juist de familie Sleijpen bedreigd werd. De afpersers hadden hiervoor hun redenen. De familie Sleijpen was buitenproportioneel vermogend. Om dit goed te begrijpen volgt een korte biografie van het leven van Mathieu.
Mathieu Sleijpen was geboren in 1729. In 1751 kochten zijn ouders de Withuishof voor maar liefst 12.500 gulden, een enorm bedrag in die tijd. Er was toen ook een brouwerij gevestigd in de Withuishof en daarbij hadden de ouders ook nog een andere brouwerij in Maastricht in bezit. Financieel zat de familie Sleijpen gebeiteld.
In 1756 werd Mathieu aangesteld als schatheffer van Amby. Een schatheffer inde de belasting. Een lucratieve baan. Hiervoor moest hij echter een borg betalen van maar liefst 6000 gulden. Zijn moeder, die inmiddels weduwe was geworden, was zo goed om haar woning, het ‘’Withuijs’’, hiervoor in onderpand te geven. In 1768 overleed zijn moeder en erfde Mathieu een vermogen, inclusief de Withuishof met bijbehorende brouwerij en het ‘’heele brouwgetuijg’’. Een jaar later trouwde hij met Sophia Banens. Uit de nalatenschap van zijn ouders kreeg hij bij dit heugelijke feit hierbij nog een schenking van 1000 gulden die voor dit doel gereserveerd was. In de daaropvolgende jaren kreeg hij drie dochters en het leek de familie voor de wind te gaan.
Echter het was niet alleen maar voorspoed. Vier jaar na hun trouwen ontviel zijn vrouw hem in 1773. In hetzelfde jaar kocht hij de kasteelhoeve het “Sibberhuuske” te Sibbe. Het begin van een alsmaar groeiend vastgoedimperium. Mathieu was zonder meer zakelijk aangelegd en rook zijn kansen. Hierdoor bouwde hij in zijn leven een imperium op dat zijn weerga niet kende. Hij ging samenwerkingen aan met gelijkgestemden, zoals de familie Schoenmaeckers. Doordat twee dochters van Mathieu trouwden met twee zonen van de familie Schoenmaeckers, versterkte dit de positie van Mathieu als grootgrondeigenaar.
De familie Sleijpen en Schoenmaeckers wisten handig gebruik te maken van de opschudding die de Fransen veroorzaakten in de gevestigde orde. Bezittingen van kloosters, kerken en adel werden onder het bewind van Napoleon onteigend en per opbod verkocht. Mathieu speelde hier handig op in en kocht, samen met zijn partner Schoenmaeckers, op grote schaal deze goederen op. Zo kocht hij in 1797 het voormalige klooster Sint Gerlach in Houthem. Kortom, Mathieu was met een “gouden paplepel” geboren en door zijn zakelijk inzicht wist hij zijn vermogen te vergroten. Hij behoorde tot de “nouveau riche”. Hij had een brouwerij en was in Maastricht koopman en handelaar in wijn. Ook was hij schatheffer van Amby. En dit alles in een tijd dat de gemiddelde dorpeling iedere cent moest omdraaien… Het is niet gek dat Mathieu een prooi werd van criminelen.
De vondst van de brief
Op 5 april 1790 vindt Mathieu op zijn stoep een goed verzegelde brief. Niet met zegellak, zoals gebruikelijk bij belangrijke documenten, maar met "steenpek", (teer verworven uit steenkool) een goedkoper alternatief. Mathieu voelt al aan wat de boodschap is, dit is de derde brief die hij op deze manier vindt. Hij besluit stappen te ondernemen. Tegenwoordig zouden we de politie inschakelen, maar die was er in deze tijd nog niet. Hij stapt af op de luitenant-drossaard van het Land van Valkenburg, de heer Heldevier. Amby hoorde tot het Staatse gedeelte van het land van Valkenburg en dat maakte weer deel uit van de Landen van Overmaas, welke bestuurd werden door de Staten-Generaal in Den Haag. Een drossaard, ook wel schout genoemd, hield zich bezig met de veiligheid en de vervolging van criminelen en dieven. Omdat in de praktijk de drossaard zijn titel belangrijker vond dan zijn werk, kwam al het werk bij zijn rechterhand te liggen: de luitenant-drossaard.
Mathieu heeft dus aangeklopt bij de hoogste ambtenaar, in de hoop dat hij iets kon betekenen voor hem. Zijn status zal hem wel geholpen hebben om bij Heldevier een luisterend oor te vinden. Echter, Heldevier kan ook niet veel betekenen maar belooft Mathieu een brief te schrijven aan de Raad van Brabant in Den Haag. Dit was het hoogste rechtsorgaan en de hoge heren uit Den Haag zouden toch wel weten wat te doen? Waarschijnlijk heeft de brief weinig indruk gemaakt in Den Haag, aangezien deze daar werd ingeboekt als ‘kennisgeving’…
De dreigementen
"Matijs Sleijpen weij verklaren als geij ons het gelt niet en brient aan het bergerbuymken in dat Kuyk en so steken weij de Seuber hswijken in brant."
Mathijs Sleijpen, wij verklaren (dat) als jij ons het geld niet brengt aan het bergerboompje in de ?kruik? steken wij het Sibberhuuske in brand.
Zo begint de brief. Klare taal. Het Bergerbuimke zal destijds een begrip zijn geweest. Een markante boom in het veld wellicht. Opvallend is dat de schrijver de taal niet echt goed beheerste, of zo’n onduidelijk handschrift had dat Heldevier moeite had om de brief correct over te schrijven. Nu is het niet vreemd dat in 1790 iemand het schrijven niet, of minimaal, machtig was. Het gros van het volk was ongeletterd. De brief gaat verder:
"Dat is den dern brief maer geij kreijgt geijn mier, want wij moeten het gelt hebben en geij mot dar genen kal van maken of wij verbrannen het evel want so geij wer op het gelt pas want gy hup 3 huijser so get togt."
Dit is de derde brief, maar jij krijgt geen meer, want wij moeten het geld hebben en jij moet daar niet over spreken of wij verbranden het (SIbberhuusken) evengoed. Want zoals jij op het geld past, want je hebt 3 huizen gekocht
Ook deze passage is duidelijk. Het geld moet spoedig geleverd worden. Overigens is nu duidelijk dat de aankoop van een aantal panden de aanleiding is geweest voor dit boeventuig om hun pijlen op Mathieu te richten. De volgende passage is helaas onleesbaar, maar de strekking van het de vierde alinea is duidelijk:
"… brien het gelt dan siet ge vrij van alles hondert gullen moet het seen en sprekt niet mier darvan an den Van den Heuvel mar het gy het den eersten kier het gelt geven het was beter ver u gewest... "
… breng het geld dan ben je gevrijwaard van alles, 100 gulden moet het zijn. En spreek niet meer hierover met Van den Heuvel (secretaris van de hoofdbank Meerssen) maar als je de eerste keer het geld gegeven had was het beter voor u geweest.
Blijkbaar heeft Mathieu Sleijpen bij eerdere brieven gesproken met Van den Heuvel. Dat was geen vreemde actie. Wat wel verwonderlijk is dat de afpersers dit wisten. De slotpassage is warrig taalgebruik, waar bijna geen touw aan vast te knopen is. Wel is duidelijk dat de overdracht van het geld op 12 april, een week na dato, als het donker wordt, plaats moet vinden.
De transcriptie van de brief is ondertekend door de secretaris Van den Heuvel. Ondanks de waarschuwing in de brief heeft Mathieu het toch aangedurfd om zich tot het lokale bestuur te wenden. Dit geeft misschien wel aan hoe Mathieu hierin staat. Hij laat zich niet afpersen. Hoe dit verhaal afliep is helaas onbekend. We weten dat het Sibberhuusken, noch een ander pand in eigendom van Mathieu, gelukkig nooit is afgebrand. Maar of Mathieu gezwicht is voor de afpersers of simpelweg geen gehoor aan hen heeft gegeven is helaas onbekend...
Trivia
• Meer info over de Withuishof
• In 1901 vond er een grote legeroefening plaats rondom de Withuishof
• Op de Withuishof woonde een verzetsdame, Hélène Schoenmaeckers een afstammeling van Mathieu Sleijpen en Sophia Banens.
• Alex Schoenmaeckers, ook een afstammeling en bewoner van de Withuishof, pleitte vurig voor aansluiting van Limburg bij Duitsland in de jaren ’60 van de negentiende eeuw.
Bronnen, noten en/of referenties
Foto’s:
|