Weduwe Matti, een soldatenmoeder
Ze zeggen wel eens: een moederhart zit vol zorgen. Dat was vroeger niet anders. Het moge bekend zijn dat het leven een stuk zwaarder was dan vandaag de dag. Armoede, gebrek aan onderwijs en goede medische zorg maar ook taboes, oorlog… Voor het ene gezin was het lot wat gunstiger gestemd dan voor het andere. Het gezin Matti - Janssen heeft heel wat leed moeten doorstaan. Lees mee over weduwe Matti, een soldatenmoeder.
Het huwelijk Matti-Janssen
Op 10 december 1780 gaven Jan Matti en Maria Catharina Janssen elkaar het jawoord ten overstaan van de dominee in Meerssen. Hoewel ze katholiek waren, was een huwelijk pas rechtsgeldig als ook een dominee zijn zegen had gegeven. Een Hollandse wet die niet erg populair was in het katholieke zuiden. Maar ach wat maakte het uit, het verliefde koppel stond aan het begin van een nieuw avontuur en ze wisten nog niet wat de toekomst zou brengen. Jan was rond de 36 en had de veel jongere Maria Catharina aan zich weten te binden. Zij was 21 jaar en de dochter van Michel Janssen, de “meester-bouwer” uit Amby. De reden van hun huwelijk was waarschijnlijk minder romantisch. Het was een “moetje”. Maria Catharina was drie maanden zwanger. Destijds kwam dit wel vaker voor, maar het was hoe dan ook een schande.
Financieel voor de wind
In eerste instantie woonden zij gehuurd, in een huisje in de buurt van de oude jongensschool aan de Ambyerstraat Zuid. Later verhuisden zij naar zijn ouderlijke woning tegenover de Hof van Huntjens, op de plek van de huidige Ambyerstraat Noord 61.Van beroep waren ze dagloners. Dat hield in dat ze geen vast werk hadden. Ondanks de onzekerheid van dit bestaan ging het hen financieel niet eens zo slecht voor de wind. Af en toe konden ze dorpsgenoten die om geld verlegen zaten uit de brand helpen met een kleine lening. Samen hadden ze het niet slecht.
Kinderschaar
Het echtpaar werd al snel gezegend met een grote kinderschaar. Elke twee jaar kwam de ooievaar weer langs: Petronella (1781), Joanna Elisabeth (1783), Catharina (1785), Petrus Lambertus (1787), Mattheus (1788), Michael (1790) Maria Magdalena (1792) Maria Helena (1794), Joannes (1796), Anna Maria (1796), Caspar (1798), Pierre (1799) en nummer 13: Gertrudis (1801). Vader Jan was bij de geboorte van de laatste telg al ver in de vijftig, bijna zestig! Tot dan lijkt het allemaal goed te gaan, maar het was niet één grote zegen. De kindersterfte was vroeger hoog en ook dit gezin kon de dans niet ontspringen. In 1791 overleed Michael, een maand oud. Maria Magdalena overleed in 1793, bijna een jaar oud. In 1804 overleed Anna Maria 8 jaar oud, enkele dagen later gevolgd door haar zus Maria Helena, 10 jaar oud. Waarschijnlijk overleden de laatste twee aan een besmettelijke ziekte die toen heerste. Van de 13 kinderen overleden 4 kinderen op zeer jonge leeftijd. Dit moet ongetwijfeld heftig zijn geweest voor de ouders.
Magere Hein zijn zeis bleef maaien…
Maar het bleef niet alleen bij het verlies van de vier kinderen. In mei 1811 beviel zowel de oudste dochter Petronella van een zoon, alsook de tweede dochter Joanna Elisabetha. Op zichzelf een vreugdevol moment… maar het waren kinderen die toen als “onwettig” werden gezien. Had zich bij de oudste dochter nog wel een vader gemeld (Jean Gerard Schappin), bij de tweede dochter was de vader nergens te bekennen. Eén buitenechtelijk kind was destijds al reden om uit de gratie te vallen bij de dorpsgenoten, twee kinderen in dezelfde maand was helemaal het toppunt. Beide dochters waren gelukkig welkom in hun ouderlijke woning, maar met twee nieuwe familieleden erbij werd het behoorlijk druk in hun huisje. Helaas sloeg het noodlot weer toe, toen in 1815 het kindje van Joanna Elisabeth op driejarige leeftijd overleed. Een hoge kindersterfte bleef een groot probleem in de familie Matti. Van alle 26 kleinkinderen van Maria Catharina Matti-Janssen overleden er maar liefst 14 als zuigeling. Ook voor die tijd zijn dit hele grote aantallen.
Bloedbelasting
Maar hoe groot de tegenslagen ook waren voor de familie Matti, het kon altijd erger. Er was al lange tijd politieke onrust in Europa: de Franse revolutie was uitgebroken. En als in 1795 Amby onder Frans bewind komt te staan brengt dit in 1798 iets nieuws met zich mee. Iets dat met afschuw werd aanschouwd: de dienstplicht. In zijn zucht om heel Europa te bedwingen raakte Napoleon al snel door zijn manschappen heen, dus nieuwe aanwas was geboden. Jonge mannen van 20-25 jaar uit de hele republiek waren opeens dienstplichtig. Dit was een volkomen nieuw fenomeen. Als men pech had werden ze ingeloot en uit hun vertrouwde omgeving geplukt om als kanonnenvoer te dienen op het slagveld in een ver en vreemd land.
Petrus Lambertus was als eerste aan de beurt. Op 28 januari 1807 meldde hij zich bij zijn korps, het 48e regiment van de infanterie de ligne. Hij diende als fuselier. Later diende hij in het 119e regiment. Niet lang nadat hij intrad in de “Grande Armée” vocht hij in het oosten van Napoleons keizerrijk tegen de Pruissen, in de zogenaamde Vierde Coalitieoorlog. Op 7 en 8 februari (pas 10 dagen in dienst!) vocht hij mee in de Slag van Eylau. Deze veldslag verliep zeer bloedig en was onbeslist. Op 14 juni nam hij deel aan de Slag bij Friedland. Niet lang hierna werd hij overgeplaatst naar Spanje. Daar ondervonden de Fransen veel verzet van lokale burgers en werd jarenlang een wrede en bloeddorstige guerrillaoorlog uitgevochten. De naam “guerrilla”-oorlog is hier zelfs ontstaan. Hier nam hij onder andere deel aan het beleg van Zaragoza, waarbij meer dan 10.000 Franse soldaten het leven lieten evenals 54.000 Spaanse opstandelingen. Van hem is verder niets bekend. Hij zal waarschijnlijk op het slagveld zijn gesneuveld.
En dat is twee…
Terug naar Amby waar het leven zo goed en kwaadschiks doorging na het vertrek van de oudste zoon. Maar de Fransen waren niet snel tevreden. Een half jaar nadat Petrus Lambertus werd opgeroepen, moest de lichting van het volgende jaar zich al melden. Er waren mannen nodig en Napoleon kon niet langer wachten tot 1808 en riep hen in juni 1807 al op zich te melden. Dit betekende dat de tweede zoon moest aantreden, Mathieu. Als 19-jarige knul werd hij ingedeeld in het tweede reservelegioen te Metz. Hier moest hij samen met zijn 145 mederekruten te voet heen, onder escorte. De reservelegioenen dienden in eerste instantie om de grenzen van het Franse keizerrijk te bewaken. Hij was grenadier, oorspronkelijk waren dit granaatwerpers. Al snel werd ook zijn regiment (121e regiment) in Spanje ingezet in de Spaanse onafhankelijkheidsoorlog. Sindsdien ontbreekt elk spoor van hem in de Franse legeradministratie. Vaak duidt dat op vermissing. Het is heel goed mogelijk dat hij, zoals veel van zijn kameraden, door de Spanjaarden gevangen werd genomen en pas na de val van Napoleon werd vrijgelaten. Helaas kunnen we dit niet met zekerheid zeggen. Wie weet kwam hij in Spanje ook wel zijn broer tegen, hoewel die kans heel klein is.
Een verschrikkelijke boodschap
Met twee zonen aan het front zal dit de nodige zorgen meegebracht hebben voor de achterblijvers. Los van de handjes die bij het werk werden gemist, waren er natuurlijk zorgen om het heil van de zonen. Contact tussen de familie en de soldaat was er nauwelijks tot niet. De meeste soldaten konden niet schrijven en als ze dat wel konden was post vaak weken of maandenlang onderweg. Als soldaten sneuvelden in een militair hospitaal werd een berichtje gestuurd naar de burgemeester die de ouders inlichtte. Soldaten die achter bleven in de strijd werden meestal niet geregistreerd als overleden. Die waren vermist. Het thuisfront werd hierover niet geïnformeerd. In november 1807, als beide zoons al een tijdje weg zijn, moet de familie zich kapot zijn geschrokken. De burgemeester van Amby had een brief gekregen van zijn collega uit Meerssen. Die schreef hem dat hij het bericht had gekregen dat “Jean Mathieu Mathe, fuselier in het 2e legioen”, gestorven was in Metz. Een bericht dat geen enkele ouder wil horen over zijn of haar zoon. Hun zoon Mathieu was inderdaad gelegerd in Metz, dat zal hij voor vertrek zijn ouders vast en zeker verteld hebben. Een zwarte dag voor de familie Matti. Hun zoon Mathieu gestorven in Metz… In de burgerlijke stand van de gemeente Amby werd zijn overlijdensakte keurig opgemaakt. Maar was dat wel waar? Blijkbaar was er een “foutje” gemaakt: Mathieu bleek in leven en nadat Napoleon was verslagen is hij terug gekeerd naar Amby. Een heftig moment moet dat zijn geweest voor de familie die ervan uit ging dat hij overleden was… Ondanks de punctuele Franse administratie werd dit soort fouten helaas wel vaker gemaakt in het Franse leger. En om de verwarring nog groter te maken: de oudste zoon, Petrus Lambertus, waarvan gedacht werd dat hij nog in leven was, kwam tot hun groot verdriet nooit meer terug uit Spanje. Overigens trad Mathieu na het verlies van Napoleon vrijwillig in Hollandse dienst. Hij trad op als plaatsvervanger voor Gerard Kempeneers uit Maastricht. Deze Gerard was namelijk tegen zijn zin ingeloot en zal in ruil voor een flinke som geld Mathieu hebben overgehaald om namens hem in dienst te treden. Mathieu, gepokt en gemazeld door zijn Franse diensttijd, heeft deze kans gegrepen en heeft twee jaar gediend in het garnizoen te Maastricht waarna hij “groot verlof” kreeg en huiswaarts keerde.
Broederdienst
Bij Franse wet was geregeld dat de helft van het aantal zonen in dienst moest treden. Bij een oneven aantal was dat het mindere deel van de helft. Dit was bedoeld om gezinnen niet onevenredig hard te treffen. Toen Amby na de val van Napoleon bij het Koninkrijk der Nederlanden kwam bleef deze regel (broederdienst genoemd) overeind. Maar… als zonen in Franse dienst waren geweest telde dat niet mee! Dit had tot gevolg dat de overige zonen van de familie ook werden opgeroepen voor de dienst.
In Hollandse dienst
De familie Matti bestond uit 6 zonen waarvan er één als peuter is gestorven. Dit hield in dat de helft, drie zonen, in dienst moest treden. Gezien de leeftijd waren dit Joannes in 1815, Caspar in 1817 en Pierre in 1818. In de tussentijd was moeder Matti weduwe geworden en waarschijnlijk ook steeds meer afhankelijk van de hulp van haar zonen. Gezien de ervaringen met de twee oudste zonen wist zij wat haar te wachten stond. Het kan niet anders dan dat ze met groot verdriet haar zonen moest laten gaan. Eén klein geluk: Caspar werd wel opgeroepen maar had een te hoog lotnummer waardoor hij vrijgesteld werd. Van de twee zonen in die wel in dienst traden, overleefde er slechts één. Pierre niet: hij overleed op 24-jarige leeftijd in het garnizoen te Maastricht, als korporaal.
Hoe het verder liep
In 1828 voelt de weduwe Matti dat het niet lang meer zal duren voordat ze het aardse leven zal verlaten. Zij is dan 69 en het is goed geweest. Ze heeft haar man, zes van haar kinderen en vier van haar tien kleinkinderen overleefd. Financieel ging het ook wat minder makkelijk dan voorheen. Ze had een lening nodig en omdat ze geen rente kon betalen mocht de man van wie ze het geld leende haar akkers bewerken. Een wurgdeal. Maar hoe dan ook, dankbaar is ze voor de hulp die ze op het sterfbed krijgt van haar jongste dochter Gertrudis. Gertrudis is een ongehuwde dochter en om er voor te zorgen dat ze na haar overlijden “goed terecht komt” schenkt ze haar een achterkamer van ca. tien vierkante meter, een houten kist, haar garderobe, twee stoelen en een klein schotelrek, met de bedoeling dat Gertrudis hier haar “uitvlucht kon nemen”. Dit kamertje werd inderdaad door het Kadaster afgesplitst van het hoofdgebouw. Misschien was het wel het kleinste huisje van Amby. Maar het was niet voor niets dat zij deze schenking kreeg. Moeder Matti voorzag narigheid…
De schrijnwerker uit Brussel
Ze realiseerde zich dat de andere kinderen het niet eens zouden zijn met deze schenking. Blijkbaar lagen bepaalde zaken gevoelig in de familie. Om ruzie te voorkomen wilde ze duidelijkheid scheppen en liet ze opschrijven wat ze bij leven al geschonken had aan haar kinderen, zodat ze dit achteraf - na haar dood - konden verrekenen met de erfenis. Hieruit blijkt dat zoon Joannes 54 gulden en 23 centen en de oudste dochter Petronella had 81 gulden en 34 en een halve cent had gekregen. Er was inderdaad reden om aan te nemen dat er onenigheid zou komen na haar overlijden. De moeizame onderlinge band tussen de broers en zussen bleek wel uit het feit dat Joanna Elisabeth, Catharina, Mattheus, Caspar en Gertrudis verklaarden niet te weten waar hun broer Joannes noch hun zus Petronella woonden. Joannes was als schrijnwerker vertrokken naar Brussel. Misschien was hij er wel blijven hangen na zijn diensttijd. Ondanks dat zijn zussen en broers verklaren niet te weten waar Joannes woont, heeft hij toch vernomen dat zijn moeder is overleden en reist hij af naar Amby. De verdeling van de erfenis verloopt niet vlekkeloos. De notaris moet er aan te pas komen om de goederen te verdelen die moeder heeft nagelaten. Jacobus Klinkenberg, de man van Catharina Matti, wordt door de familie aangewezen om de financiën af te handelen. Hij was winkelier en vanuit die hoedanigheid moest hij wel bekwaam zijn met geld. Echter, niet lang hierna ontstaat onenigheid. Joannes verklaart aan notaris Cobben te Amby dat hij een nieuwe veiling wil, want hij was het niet eens met de verdeling van de goederen. Nadrukkelijk verklaart hij dat hij niet langer wil dat zijn zwager Klinkenberg de financiën beheert. Hiervoor wijst hij een plaatsvervanger aan, een vriend uit Maastricht. Dit is het laatste wat we van Joannes vernemen; hij zal spoedig zijn teruggekeerd naar Brussel. De andere zus die “verdwenen” was, Petronella, keert overigens op latere leeftijd terug naar Amby als weduwe.
Ieder huisje heeft zijn kruisje
Zo zie je maar weer, ieder huisje heeft zijn kruisje. Dat is nu niet anders dan vroeger. De familie Matti had heel wat tegenslagen te verwerken. Een groot gezin te voeden, kindersterfte, vier zonen in dienst waarvan er twee niet terugkeerden en onenigheid tussen de gezinsleden. Daar bovenop komt nog de foute verklaring van het ziekenhuis van Metz dat een zoon, die nog leefde, was gestorven.
Zie ook
Voor een lijst met Ambyse jongens in Franse militaire dienst: Ambyse_jongens_in_dienst_van_Napoleon
Bronnen, noten en/of referenties
|