Indische Nederlanders in Amby
Direct na de Tweede Wereldoorlog was de wereldorde nog niet hersteld. Veel mensen waren ontheemd en de politieke situatie maakte het voor velen niet gemakkelijk om op een veilige plaats een rustig leven op te bouwen. Een van de gevolgen was dat tot in de jaren 1950 een behoorlijke migratie op gang kwam. Dat was vaak gedwongen en zeker niet alleen in Europa het geval. In die tijd kwamen veel mensen uit Indonesië, de voormalige kolonie Nederlands-Indië, naar Nederland. Een aantal belandde ook in Amby.
Dit verhaal vertelt over de familie Remmert die vanuit Indonesië in Amby terecht kwam: Indische Nederlanders in Amby. Of moeten we deze mensen Nederlandse Indonesiërs noemen? Feit is dat ze in Nederland “Indonesiërs” en in Indonesië “Nederlanders” werden/worden genoemd. Tja, wie of wat ben je dan eigenlijk? Bij wie hoor je dan? Waar ben je dan echt "thuis"?
Sonja is de derde dochter van de familie Remmert en vertelt op verzoek van Amiepedia het verhaal van de emigratie van haar gezin, toen zij zelf amper 12 jaar oud was. Haar verhaal is geverifieerd door een jongere zus van haar. Het is een exemplarisch verhaal: er zijn immers diverse andere families die vanuit Indonesië in Amby - of elders in Nederland - kwamen wonen. Deels emigreerden zij min of meer vrijwillig, terwijl anderen werden gedwongen vanwege etnische of sociale omstandigheden.
Voor wat meer historische achtergrond is het goed om onderaan dit artikel bij "Trivia” ook het stukje geschiedenis over deze migranten te lezen. Daarnaast kan dit verhaal bijdragen aan iets meer begrip voor mensen die om welke redenen en in welke tijd dan ook, in meer of mindere mate onvrijwillig in onze gemeenschap zijn komen wonen.
Familie in Nederlands-Indië
Mijn ouders zijn beiden in Indonesië geboren (1921 en 1922), net als hun kinderen. Mijn opa van moederskant, Goard, trouwde een Indonesische vrouw uit Java. Zijn vader was van Engels-Nederlands afkomst. Mijn opa is zijn hele leven militair geweest en hij ontving tot aan zijn dood in 1968 een militair pensioen. Mijn moeder is geboren in Sintang op Celebes.
Mijn opa van vaderskant, opa Remmert, was Duitser van origine en mijn oma kwam van Menado op Noord-Celebes. Mijn vader is net als ik geboren in Bandung, een stad op Java. Mijn Duitse opa was grootgrondbezitter op Sumatra en woonde in Padang. Hij had een koffie- en theeplantage, totdat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Japanners, die het toen zo genoemde Nederlands-Indië bezetten, werd gedeporteerd naar Birma en daar te werk werd gesteld. Gelukkig heeft hij die vreselijke tijd overleefd, maar zijn bezittingen kreeg hij nooit terug. Denkelijk wist mijn oma destijds grond te verkopen, want zij was een nogal welgestelde vrouw voor die tijd - misschien daarom voedde ze mijn vader behoorlijk streng op. Opa heeft na zijn deportatie nog enkele jaren in Indonesië geleefd, maar was door zijn geleden oorlogservaringen moe en gebroken. Mijn vader, toen op al wat oudere leeftijd, zorgde er in 1950 voor dat opa kon terugkeren naar Duitsland. Daar woonde hij in Osnabrück bij zijn zus, totdat hij in de winter van 1953 in het bos werd gevonden; hij was in coma geraakt en is niet meer bij bewustzijn gekomen. Mijn ouders gingen toen voor enkele jaren naar Padang, maar zijn na de remigratie van opa met hun drie kinderen terug naar Jakarta gegaan. In die stad (in de wijk Depok) zijn mijn zussen en broers geboren. We waren toen met acht kinderen.
Het leven in Indonesië
Mijn ouders waren welgesteld. Vader werkte voor de belastingdienst in Indonesië. Daarnaast had hij een kippenfokkerij "Donnafarm", genoemd naar mijn zusje Donna die tijdens de oprichting hiervan werd geboren. Ook had hij nog een taxibedrijf. Mijn moeder had een eigen cateringbedrijf voor kantoren en werkte als vrijwilligster voor de distributie van voedsel en oliën, die bedoeld waren voor mensen die door de gemeente geholpen werden.
Zowel mijn vader als moeder hadden het dus erg druk en in 1956 werden daarom mijn oudere zus en ik naar een internaat gestuurd. Mijn oudste zus was daar toen al. Daar vonden wij het niet zo leuk en een van mijn zussen is daar dan ook een paar keer weggelopen. Wij hadden er uiteraard toch vrienden en vriendinnen, zowel in het internaat als daar buiten.
Tijdens schoolvakanties woonden we meestal enkele weken in ons buitenhuis bij de kippenfarm, maar als we in Jakarta waren gingen we vrijwel elk weekeinde naar het strand om te ontspannen. Ook de nanny's (kindermeisjes) gingen dan mee. Mijn kleinere broertjes en zusjes waren toen nog erg jong: tussen twee en acht jaar. Twee van hen logeerden vaker bij opa en oma Goard, terwijl enkele nanny’s zich om de anderen bekommerden en daarbij soms werden geholpen door andere dienstmeisjes, de baboes.
Mijn ouders waren bevriend met mensen van verschillende afkomst, zowel Nederlanders, Indo-Chinezen, Denen als Engelsen. Behalve Nederlands werd ook vaak Engels gesproken. Daarom kregen mijn zus en ik al vanaf ons achtste jaar Engelse les op het internaat, en wel op onze vrije middag.
Sociale onrust
In de jaren 1960 kregen ook wij een en ander mee van de onrust, die met het onafhankelijk worden van Indonesië helaas niet meteen voorbij was. Wij kregen van de overheid de keuze om Indonesiër te worden of om uit het land te vertrekken. Mijn moeder wilde geen “Indonesische” worden; zij was enigst kind en haar ouders woonden inmiddels al in Nederland, in het Limburgse Elsloo. In 1961 werd door mijn ouders toen de knoop doorgehakt: mijn moeder wilde ook naar Nederland, omdat zij haar ouders zo miste. Mijn vader wilde dit in eerste instantie niet. Hij emigreerde liever naar Argentinië om er opnieuw een kippenfarm te beginnen. Toch werd besloten naar Nederland te emigreren, omwille van de toekomst van de kinderen. Misschien hebben zij dit besluit mede genomen omdat vrienden van mijn vader ook naar Nederland waren vertrokken en anderen op het punt stonden om dat ook te gaan doen. Achteraf ben ik mijn ouders heel dankbaar voor deze keuze. Onze ouders hebben alle kosten voor de overtocht tot de laatste cent (wel tot 30.000 gulden) zelf betaald. Ik was derde kind van ons gezin, toen amper 10 jaar oud en ging met achterlaten van ons vertrouwde huis, de buurt, school, vriendjes en vriendinnen naar een voor mij geheel onbekend land…
Ons avontuur naar Nederland
Begin november 1961 vlogen wij via Jakarta eerst naar Bangkok, waar we drie dagen verbleven. Daarna gingen we met de KLM naar Schiphol, waar de nodige documenten moesten worden geregeld. Hulp kregen we van de internationale stichting Caritas, die destijds in Nederland mensen opving die uit Indonesië kwamen. Via Amsterdam zijn wij, samen met enkele andere gezinnen, naar Bennekom gebracht waar we drie of vier dagen in opvang moesten blijven. Van Bennekom zijn wij naar Rheden gebracht en daar verbleven we wat langere tijd, in hotel Zijpenberg. Daar kreeg mijn moeder zo’n goed contact met de eigenaar, meneer Wolfs, dat hij ons later nog vaak in Amby kwam opzoeken en zijn kinderen bij ons bleven logeren. Mijn zus Linda en ik speelden in die tijd vaak met andere kinderen, die ook in hotel Zijpenberg verbleven. Met hen hebben we altijd contact weten te houden. Toen we wat ouder waren gingen we bij elkaar op bezoek, ook al woonden zij toen in Den Haag en wij helemaal in Amby. Ook nu heb ik nog steeds contact met hen.
We kwamen aan in een voor ons ijskoud land; het liep immers tegen de winter. We hadden weliswaar in Bangkok wat warme kleding gekregen, maar ook daarmee hadden wij het toch nog erg koud. Wij kinderen lagen in die dagen daarom vaak met onze joggingpakjes aan liever in bed om het wat warmer te krijgen. Brrr. In Rheden konden mijn ouders voor ons warmere kleding aanschaffen, wat hard nodig was vanwege de winter. We verbleven hierna nog enige tijd in Arnhem, waar alle kinderen helemaal in het nieuw gekleed werden. Daar verbleven wij tot mijn ouders te horen kregen dat ze een nieuwbouwhuis konden betrekken in Amby. Tot die tijd zijn we ongeveer acht maanden lang “in de opvang” geweest.
Naar Amby
De ouders van mijn moeder woonden, zoals gezegd, in Elsloo en wij waren katholiek gelovig. Dat waren twee redenen om ons naar Limburg te laten gaan en ons daar een woning toe te wijzen. Mijn ouders zijn er eerst nog met de trein naar gaan kijken, vooral ook vanwege de inrichting van het huis. In juli 1962 verhuisden wij met z'n allen naar Amby. Een van de redenen voor de keuze van dat tijdstip was dat de zomervakantie in augustus eindigde en wij vanaf de eerste schooldag naar school konden gaan.
Wennen aan andere omstandigheden
Wonen in Amby was in het begin heel raar en we maakten soms de vreemdste dingen mee. Kinderen op school vroegen ons bijvoorbeeld hoe het was om in Indonesië in een boom te wonen. Wij begrepen dat niet helemaal en dachten dat het een grapje was. Of waren die andere kinderen gewoon dom? Vrienden hadden wij in die begintijd nog niet zo vlot. Kwam dat misschien omdat wij een bruine huidskleur hadden en in andermans ogen "zwartjes" waren? Thuis aten wij onze boterham met mes en vork vanaf borden, maar we zagen dat de Ambyse kinderen hun boterhammen vaak gewoon op tafel smeerden of op een plankje.
Toen de buren eens op zondag onze was buiten zagen hangen, kreeg mijn moeder te horen dat er op een zondag niet gewassen kon worden: “Dat doe je hier niet op zon- en feestdagen”. Het was van beide kanten wennen aan een andere cultuur en andere gewoonten, tot en met het andere soort eten aan toe. We hadden overigens heel fijne buren met wie we goed konden opschieten. Ook kregen we leuk contact met andere mensen die voorheen in Indonesië hebben gewoond en ook in Amby terecht waren gekomen. Via school en buurt kregen we leuke contacten met leeftijdsgenoten. Die vonden het vaak wel spannend als we verhalen vertelden over Indonesië, want dat stond niet in de boeken van de lagere of middelbare school. Dan was het op zomerse avonden gezellig druk bij onze voordeur aan de Jan Petersstraat. Hieruit zijn enkele langdurige vriendschappen ontstaan. Ook konden we herinneringen ophalen als vrienden uit Indonesië, die ook naar Nederland waren geëmigreerd, op bezoek kwamen.
Het duurde niet lang voordat mijn vader een nieuwe baan had gevonden. Hij ging aan het werk bij Thielens-papierfabriek in Meerssen. Na mijn moeders overlijden kreeg hij een mooie baan bij de Raad voor Arbeid (nu SVB). Daarvoor moest hij eerst een examen afleggen in Den Haag, waarvoor hij met vlag en wimpel slaagde. Moeder had het van begin af aan druk met de kinderen. Hier had ze geen personeel en moest ze alles zelf doen. Waar dat kon probeerden wij haar daarbij zoveel mogelijk te helpen.
Amby, met in die tijd amper 3000 inwoners, maakte op mij als kind een nogal bekrompen indruk. Ik was van in Indonesië immers de grote stad gewend. Amby bestond toen slechts uit de Dorpsstraat, Heukelstraat, Kloosterstraat en Hagenstraat. De Van Slijpestraat en directe omgeving waren vrij nieuw en de straat waarin wij woonden bestond toen enkel uit onze twee huizenblokken. De rest van de straat en de buurt verderop werden pas later allemaal bijgebouwd. Cafés waren er wel, zo'n zes stuks denk ik, en verder een frituur. Ook waren er twee bakkers en drie kruideniers, terwijl een melkboer, een groenteboer en een kolenboer langs de deuren kwamen.
Wij probeerden om zo vlot en goed mogelijk te integreren in Nederland. Mijn twee oudere zussen en ik spraken reeds Nederlands, want wij hadden tot onze emigratie in Jakarta op een internationale school gezeten. Toen we acht-negen jaar waren spraken we al drie talen: Engels, Nederlands en Indonesisch. Toch werden we hier op school een klas “terug” geplaatst, omdat ons Nederlands blijkbaar niet goed genoeg zou zijn. Dat kwam denkelijk doordat de Indonesische regering vanaf 1958 Nederlands onderwijs op alle scholen had verboden. Mijn ouders spraken behalve de genoemde talen ook nog Duits en mijn vader kon zich zelfs behelpen in nog enkele andere talen; hij had een echte talenknobbel.
Moeilijke tijd
Mijn moeder was een vroom persoon. Ze ging elke zondag trouw naar de kerk, samen met ons hele gezin. Jammer genoeg heeft zij niet lang geleefd. Ze overleed in 1963 al op 41-jarige leeftijd vanwege “hartzeer en heimwee”, daags voor de verjaardag van mijn jongere zusje. Haar man bleef toen met zeven nog thuiswonende kinderen achter. Moeder had heimwee omdat ze vond dat ze de verkeerde keuze had gemaakt door naar Nederland te gaan, waar ze niet genoeg kon wennen. Ze had helaas geen sterk hart en bovendien verdriet door negatieve uitlatingen van iemand bij de gemeente Amby toentertijd. Die persoon heeft zich later wel bij mijn vader verontschuldigd vanwege zijn gedrag, maar dat was helaas te laat: mijn moeder was dood en kon de excuses niet meer aannemen. Tijdens haar uitvaart was het erg druk in de kerk en stonden de mensen zelfs tot buiten. Mijn oudste thuiswonende zus was pas 14 jaar en de jongste was mijn broertje van drie en een half. De zusters van de Kloosterstraat (nu Longinastraat) hadden ons na mijn moeders overlijden goed opgevangen, maar mijn zus Linda kreeg in die tijd te vroeg voor haar leeftijd een verantwoordelijke rol in het gezin. Ze moest haar middelbare school (ze zat pas in de 2de klas van de Mulo) daarvoor opgeven. Zo verliepen ons eerste jaren in Amby.
Mijn vader is na enkele jaren hertrouwd en kreeg in zijn nieuwe huwelijk nog enkele kinderen. Hij is in 2005 overleden en ligt bij mijn moeder op het kerkhof in Amby. Het is voor ons een troost dat onze ouders, gezien de drukte bij hun uitvaart, niet alleen respect hebben gekregen van familie en vrienden maar ook van veel mensen van Amby.
Hoe het verder liep
Inmiddels zijn alle kinderen van ons gezin uitgevlogen. De twee jongsten verhuisden naar Oostenrijk, waarvan er eentje na enkele jaren weer is teruggekeerd naar Limburg. Mijn oudere zus is in 2020 overleden. Mijn jongere broer - die ooit zelfs jeugdprins mocht zijn tijdens het Ambyse carnaval - is verhuisd naar Roosendaal. Een jongere zus woont in Sittard, een ander in Geleen en een derde zusje woont nog steeds in Amby. Zelf ben ik terug gegaan naar in Indonesië. Ik heb echter niet gekozen om in Jakarta te gaan wonen, want in die zo drukke stad is het mij te warm en te onpersoonlijk. Vanwege bereikbaarheid en geloof (de meeste mensen hier zijn geen Moslim maar Hindoe) woon ik sinds januari 2016 op Bali. Het bevalt me hier goed, probeer gezond te leven en geniet naast al het heerlijke Indonesische eten en fruit vooral van de lieve mensen hier, met zo vaak een lieve glimlach op het gezicht. In de korte tijd dat ik hier woon (nu - 2022 – al zes en een half jaar) heb ik veel vrienden kunnen maken. Toch ben ik Nederland zeker niet vergeten. Ik ben er onlangs tot wel vijf maanden nog geweest; vanwege de coronapandemie langer dan gepland. Mijn kinderen en kleinkinderen vinden het geweldig om hier op vakantie te komen, maar hier komen wonen is voor hen wat veel gevraagd. Zij hebben hun weg in Nederland gevonden. Maar in mijn leven hebben Indonesië en Bali een speciale plaats ingenomen.
Trivia
Om het verhaal van de “Indonesische” emigranten beter te kunnen begrijpen is enige informatie over de geschiedenis van Indonesië onontbeerlijk. Niet alleen overlevingsdrang en sociale context zijn hierin van belang, maar vooral ook ieders persoonlijke eigenheid als mens, het “zich thuis voelen” en het ervaren waar je “roots” liggen spelen een grote rol. Een uitspraak die van “eerste generatie emigranten” vaker wordt /werd gehoord: In Indonesië werden wij “Nederlanders” genoemd, in Nederland noemen ze ons “Indonesiërs”…
Dekolonisatie van Indonesië
Tussen het uitroepen van de “Republik Indonesia” op 17 augustus 1945 en de Nederlandse erkenning daarvan op 27 december 1949, speelde zich een ingrijpende geschiedenis af. Na de capitulatie van Japan, waarmee de Tweede Wereldoorlog ten einde kwam, vond Nederland het nodig om met twee zogenaamde “politionele acties” te zorgen voor herstel van de orde in Nederlands-Indië. De Indonesiërs noemen deze ingreep “agressi militer Belanda” en spreken van een revolutie, vrijheidsstrijd of strijd om onafhankelijkheid. In feite was de dekolonisatie van Indonesië niets minder dan een “koloniale oorlog”, waarbij vooral in de 21ste eeuw aandacht is gekomen voor het structurele, soms zelfs extreme geweld dat in die tijd heeft plaats gevonden. De omslag van Indië naar Indonesië ligt nog steeds erg gevoelig en wordt door betrokkenen van beide zijden nog steeds verschillend ervaren en herinnerd. Vanaf 1945, maar ook na de soevereiniteitsoverdracht in 1949, was de verhouding tussen Indonesië en Nederland niet bepaald warm te noemen. Een belangrijk gevolg hiervan was dat tot 1968 een grootschalige zogenaamde repatriëring van Indische Nederlanders plaats vond. Ruim 300.000 mensen kwamen vanuit voormalig Nederlands-Indië naar Nederland. Dat werd “terugkeer naar het vaderland” genoemd, terwijl een groot gedeelte van de repatrianten nooit eerder in Nederland was geweest…
Stukje geschiedenis
Tijdens WO-II bezette Japan in 1942 o.a. de Indonesische (Indische) eilanden. Er werden concentratiekampen ingericht, waar vooral ook Nederlanders die in Indië verbleven werden ondergebracht onder erbarmelijke omstandigheden, terwijl de plaatselijke bevolking werd onderdrukt. Na de capitulatie van Japan ontstond een machtsvacuüm: de Japanners waren niet langer de baas, de Nederlanders hadden hun zeggenschap verloren en er heerste onder de autochtone bevolking een sterke drang naar zelfstandigheid: men wilde geen overheersing meer door andere mogendheden. Er volgde een inlandse periode tot afrekening met alle buitenlandse (Chinese, Japanse of Nederlandse) invloeden en m.n. de Indonesische vrijheidsstrijders (pemuda’s) speelden hierbij een grote rol. Deze tijd staat bekend als de “Bersiapperiode”. Er was geen sprake van een centrale overheid maar er ontstond een guerrillaoorlog, waarbij al snel de Onafhankelijke Republiek Indonesië onder leiding van president Soekarno werd uitgeroepen. De Nederlanders werden alle ambtelijke functies afgenomen en hun bezittingen werden geconfisqueerd. De meesten van hen weigerden het Indonesische staatsburgerschap (het “warga negara Indonesia”) aan te nemen en gingen daartoe gedwongen naar Nederland “terug”.
Vijf migratiegolven
- In de periode1945-1950, ten tijde van de Bersiap, trokken ongeveer 100.000 Indische Nederlanders onmiddellijk of binnen enkele jaren naar Nederland. Het waren vooral overlevenden van de Japanse bezetters en de gewelddadige acties tijdens de Bersiap. Het was aanvankelijk de bedoeling dat deze mensen tijdelijk in Nederland zouden blijven om bij te komen van hun ontberingen. Van hen gingen er 30.000 weer terug naar Indonesië.
- De tweede groep migranten reisde in de periode 1950-1957 naar Nederland. In verband met de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië repatrieerden ambtenaren uit de administratie, het politieapparaat, de rechterlijke macht en het leger naar Nederland. Na de opheffing van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) repatrieerden veel van deze militairen.
- Een derde groep bestond uit ca. 50.000 mensen die in Indonesië als staatsgevaarlijk werden verklaard na de kwestie “Zwarte Sinterklaas”. Nederland, dat zich nog steeds gedroeg als baas over Indonesië, weigerde te praten over de nationalisatie van Nieuw-Guinea. Er ontstond opnieuw een vijandige sfeer, waarbij de Indonesische nationalisten het liefst alle Belanda’s (“Hollanders”) uit hun land zagen verdwijnen. Op 5 december 1957, de dag van het Nederlandse Sinterklaasfeest, werd hen dan ook met klem verzocht voorgoed uit Indonesië te vertrekken. Bedrijven werden genationaliseerd en Sinterklaas was niet langer welkom. Vanwege deze datum werd “Zwarte Sinterklaas” de bijnaam voor dit diplomatiek incident: op pakjesavond geen cadeaus uitpakken, maar inpakken en wegwezen.
- In 1962 werden alle op Nieuw-Guinea verblijvende Nederlanders (ca. 14.000 personen) geëvacueerd in verband met de overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea aan Indonesië . In de periode van het zgn. UNTEA-bestuur (in de periode van 1 oktober 1962 tot 1 mei 1963 vormde United Nations Temporary Executive Authority het tijdelijke bestuur van de Verenigde Naties over Westelijk Nieuw-Guinea/West-Irian oftewel Papoea) kwam ook een groep van ongeveer 500 Papoea's, die in Nederlandse overheidsdienst waren geweest, met hun gezinnen naar Nederland. Dat was de vierde migratiegolf.
- De vijfde groep migreerde in de periode 1957-1964. Het waren zgn. spijtoptanten die na de soevereiniteitsoverdracht weliswaar hadden gekozen voor het Indonesische staatsburgerschap, maar daar later spijt van kregen. De nieuwe Indonesische samenleving ging hen min of meer discriminerend behandelen. Tot 1958 was het Nederlandse toelatingsbeleid voor hen nog erg terughoudend, maar dat werd vanwege de noodsituatie waarin men door politieke omstandigheden was komen te verkeren verruimd. Ongeveer 25.000 mensen konden alsnog naar Nederland komen en kregen opnieuw de Nederlandse nationaliteit.
Andere groepen migranten
Andere groepen die naar Nederland kwamen zijn de Molukkers, de Peranakans en de verstekelingen. Molukkers kozen er niet zelf voor om naar Nederland te komen. Zij gingen er bovendien van uit dat zij slechts tijdelijk in Nederland zouden zijn. Het waren KNIL-militairen die niet op republikeins grondgebied gedemobiliseerd wilden worden. De Indonesische regering had er bezwaar tegen dat dit op de Molukken zou gebeuren vanwege het uitroepen van de Molukse Republiek der Zuid-Molukken (Republik Maluku Selatan, de RMS) in april 1950. Daarom besloot de Nederlandse regering in 1951 circa 12.500 Molukkers naar Nederland over te brengen. Daar aangekomen kregen zij te horen dat zij niet langer in dienst van het leger waren, waarmee hun “status” in een klap helemaal weg viel. Zij werden opgevangen in voormalige concentratiekampen, zoals Vught en Westerbork, dat toen kamp Schattenberg heette. Peranakans ("kinderen van het land") waren Chinezen die geboren en getogen waren in Indonesië of Nederlands-Indië. Een enkeling van deze groep is ook naar Nederland gekomen, maar had minder vaak Europese wortels. Met name in de tijd na de staatsgreep van Soeharto (een bijzonder gewelddadige “communistische zuivering”, 1 oktober 1965) vreesde deze groep voor hun leven. Zij werden beschuldigd van communisme en vervolgd door de regering van Soeharto. Verstekelingen waren er gedurende alle migratieperioden. Zij kozen er om verschillende redenen voor om zonder papieren aan boord te gaan van schepen naar Nederland. Een aantal verstekelingen had bijvoorbeeld de Indonesische nationaliteit omdat hun ouders daarvoor gekozen hadden, maar kon niet in aanmerking komen voor het Nederlandse staatsburgerschap. Zij vreesden voor hun leven en sloegen a.h.w. op de vlucht. Ook waren er mensen die als verstekeling kozen voor het avontuur. Daarnaast kwamen door de staatsgreep van Soeharto Indonesiërs naar Nederland die zich in Nederland lieten naturaliseren. De bekendste groep verstekelingen zijn de 70 van mr. Samkalden. In mei 1958, na Zwarte Sinterklaas, bevond zich een recordaantal verstekelingen aan boord van het schip de “Johan van Oldenbarnevelt”. Bij aankomst in Nederland werden zij gearresteerd en ondergebracht in een voormalig Nederlands concentratiekamp (Schattenberg). Hoewel de meesten in aanmerking kwamen voor naturalisatie, besloot de toenmalige minister van Justitie mr. Samkalden in oktober 1958 dat een deel (37) van hen terug moest naar Indonesië. Zij werden weer terug aan boord gezet van de Johan van Oldenbarnevelt. Echter onder grote internationale druk besloot de Nederlandse regering dat deze groep niet in Indonesië, maar op Nieuw-Guinea van boord zou gaan. In Indonesië liepen deze mensen namelijk het risico vervolgd te worden. Deze groep is later, na het “verlies” van Nieuw-Guinea, alsnog grotendeels naar Nederland gekomen.
Bronnen, noten en/of referenties
https://nl.wikipedia.org/wiki/Repatri%C3%ABring_van_Indische_Nederlanders https://nl.wikipedia.org/wiki/Indische_Nederlanders
|