Staatse bedes en Franse contributiën
Staatse bedes en Franse, of Spaanse, contributies is een vorm van belasting. Enkele eeuwen lang, zo pakweg tussen 1600 en 1800, had Zuid Limburg het zwaar. Enerzijds vanwege de versnipperde landsgrenzen. Het huidige Limburg bestond nog niet en het land was verdeeld. Een gedeelte stond onder Staats gezag, een ander deel was Spaans en vanaf 1713 Oostenrijks. Daartussenin bevonden zich een hoop vrije heerlijkheden. Zuid-Limburg was een speelbal van vele legers, een betwist gebied. Ieder land leek erop uit om het land van de buurman te bemachtigen, goed- of kwaadschiks. Maar buiten het oorlogsleed, misoogsten en andere tegenslagen zoals de pest, was er nog iets dat deze contreien tot de bedelstaf dwong; belasting. Belasting in de vorm van Staatse bedes en Franse, of Spaanse, contributies.
Generaliteitslanden
Amby behoorde tot de Staatse Landen van Overmaas, ofwel de Staten-Generaal zwaaide hier de scepter. De Landen van Overmaas waren zogenaamde generaliteitslanden. Generaliteitslanden waren een soort interne koloniën. Een nietszeggend, en bovenal Rooms, stukje grond. Een buffer gebied tussen Holland en Frankrijk. Deze Geen inspraak mogelijk, nauwelijks investeringen vanuit het Rijk, maar wel flink meebetalen aan de schatkist door middel van belasting. Kortom, een melkkoe. Daarbij komt de pech dat Zuid-Limburg betwist gebied was. Tussen 1632 en 1661 deden zowel Spanje als Holland aanspraak op het bezit van de Landen van Overmaas. En wie zich eigenaar voelt legt belasting op. In dit geval mochten al die jaren de inwoners twee keer belasting ophoesten. 1 keer aan Spanje en 1 keer aan de Staten.
Nieuwe manier van oorlogvoering
Van oudsher werden rondtrekkende legers geacht hun eigen maaltje bij elkaar te sprokkelen. Ze leefden van het land hen bracht. Soldaten plunderden dorpen en boerderijen. Hooi voor hun paarden, hout voor het vuur. Vee voor het vlees en koren voor het brood. Dit ging vaak hardhandig en niet zelden zonder geweld of verkrachting. Toen eind 17e eeuw de legers qua omvang groeiden van ca. 30.000 tot bijna een half miljoen bracht het land simpelweg te weinig op om de legers van te voeden. Men was gedwongen om de bevoorrading beter te organiseren. In veilige steden, zoals Maastricht, werden magazijnen opgericht waar meel, munitie, etc. werd opgeslagen. De legers die ten strijde trokken werden vanuit deze magazijnen bevoorraad. Hierdoor was het niet meer nodig om arme boeren en burgers af te persen. Met uitzondering van hooi en haver voor de paarden. Dat mocht wel nog altijd ingenomen worden. Soldaten die toch nog op eigen houtje gingen plunderen werden hiervoor zwaar bestraft. Maar dit bleek te mooi om waar te zijn…
De kosten die de staat maakten voor de bevoorrading van de legers werd afgewenteld op de inwoners. In oorlogstijd betaalde men zich blauw aan deze belasting. En had je geen geld om te betalen, dan werd men zwaar bestraft. Meestal was dit het plunderen en platbranden van de woning. Kortom, de verhoogde belastingen waren niet direct een verbetering op de rooftochten van soldaten. En al zeker geen garantie dat die rooftochten niet meer plaatsvonden. Want mogelijk waren de soldaten minder geneigd om huis naar huis af te struinen op zoek naar oorlogsbuit, iedereen in de kielzog van het leger was dit wél. Achter de legers aan trokken karavanen met vrouwen, kinderen, kermisklanten, marketentsters, broodbakkers, landlopers, en wie weet wat voor volk nog meer die geheid voor onrust zorgden.
De republiek in oorlog
Een voorbeeld van zo’n verhoogde belastingaanslag, de bede, dateert uit 1702. Nederland was toen in oorlog met Frankrijk, de Spaanse Successieoorlog. De Fransen hadden de Spaanse kroon opgeëist nadat Karel II van Spanje kinderloos was gestorven. Hierdoor was Frankrijk enorm geworden qua omvang. De Nederlanden en andere landen vonden dat de Fransen te machtig werd en verklaarden de oorlog aan de Zonnekoning, Lodewijk XIV. Frankrijk liet zich niet kennen en rukte met zijn legers op tot in Spaans (en dus Frans) gebied, en vanuit Holland trokken de legers zuidwaarts de Fransen tegemoet. De kosten werden, zoals bekend, verhaald op de inwoners via de jaarlijkse bede. De Spaanse Nederlanden waar de Fransen heen trokken lagen versnipperd door Zuid-Limburg, maar ook het huidige België behoorde grotendeels hiertoe.
De bede voor Amby
Voor Amby betekende dit een bede van 2284 gulden. Maar hier bleef het niet bij. Het Staatse ambtenarenapparaat van de Landen van Overmaas wilde graag meeprofiteren. Omdat het lokale bestuur en haar ambtenaren (met uitzondering van burgemeesters) geacht werd gereformeerd te zijn werden deze functies veelal vervuld door mannen die niet in deze roomsgezinde streken waren geborenen getogen. Ze hadden nauwelijks kennis of binding met het Limburgse land en haar inwoners. Niet zelden woonden ze in Maastricht, dat geen deel uitmaakte van de Landen van Overmaas. Ze lieten zich als bestuurder weinig zien maar zaten wel op de eerste rij als er een cent te verdienen was. Zo kreeg de landsvoogd (plaatsvervanger van de Generale Staten in de Landen van Overmaas) 10 gulden, evenals de drossaard. Voor de werkzaamheden die de landsvoogd had uitgevoerd om deze belasting op te leggen kreeg hij nog eens 6 gulden en 6 stuivers. Enorme bedragen in die tijd.
Ook de schepenen kregen hun aandeel, evenals de secretaris die voor het maken van een kopie van de bede maar liefst 5 gulden opstreek. Ook de burgemeesters, hoewel katholiek, kregen een aandeel in de winst. De taak van een burgemeester was met name van administratieve aard. Ze hielden bij wie welke grond bezat en vooral hoeveel grond zodat precies berekend kon worden hoeveel belasting men moest betalen. En bij inkwartiering beslisten zij over wie er onderdak moest geven aan de soldaten. Tot slot kregen ook de lager geplaatste ambtenaren als de gerechtsbode en veldbode kregen hun deel. Maar ook ‘’ververssinge’’ en een ton bier werd netjes in rekening gebracht. Hierdoor werd de uiteindelijke bede een stuk hoger, 2569 gulden maar liefst. Dit bedrag werd verdeeld over het aantal bunders dat Amby groot was. Kortom, alle grondeigenaren uit Amby mochten dit ophoesten. Het bleef hier niet bij. Want het Staatse leger eiste veelvuldig steun in de vorm van ‘leveranties’ van hooi, haver, meel, en zo nog meer.
Franse troepen op doortocht
De Fransen hielden zich rond 1702 op rond Keulen. Akelig dichtbij ‘Holland’. Men was bang dat de Fransen vanuit Keulen vrije doortocht hadden de Nederlanden in en dat moest voorkomen worden. Toch trokken Franse legers Staats gebied in. Zij persten de vijand af door hooi en haver voor de paarden te eisen en in ruil voor een flinke som geld, contributie genaamd, kon plundering afgekocht worden. Deze contributie werd door de Fransen geheven en kwam bovenop de Staatse bedes. In 1702 bedroeg de Franse contributie 984 gulden, inclusief alle onkosten kwam dit neer op 1097 gulden 16 stuivers en 1 oort (kwart stuiver). Ook nu waren de Staatse (!) ambtenaren niet te flauw om een vergoeding te vragen. Hun rol in de totstandkoming van de Franse contributie was natuurlijk gering, maar ze moesten er wel voor zorgen dat deze ook opgehaald werd bij de inwoners. Normaalgesproken was hier een paar weken de tijd voor, in 1702 was het geld bij de Fransen blijkbaar echt op, want de Ambynezen werden gesommeerd om direct te betalen.
Declareren van geleden schade
Na iedere doortocht van legers of veldslagen was een dorp min of meer geruïneerd. Dat zal in 1702 ook voor Amby hebben gegolden. Niet zelden werd dan ook aan het landsbestuur gevraagd om kwijtschelding of verlaging van de belastingen in de daaropvolgende jaren. Soms, maar lang niet altijd, werd hieraan tegemoet gekomen. Onkostenvergoedingen werden in de praktijk zelden gehonoreerd. Als burgemeester kon je het beter treffen. Burgemeester Jan Spiers en Jan Brils van Amby dienen al hun onkosten in bij het opstellen van de jaarlijkse bede. Grotendeels wordt dit gehonoreerd en verrekend in de bede. De dorpsgenoten betalen hierdoor allemaal mee aan de vergoedingen voor de burgemeesters. De Ambynezen zullen echter, naar alle waarschijnlijkheid, nooit een cent zien ter compensatie van hun geleden schade.
Voorbeeld van declaraties
Jan Spiers en zijn mede-burgemeester Jan Brils dienen in 1702 een overzicht van onkosten in die zij geleden hebben in 1701:
Staet en reparticie voor die doprmeesters van ambij voor den iare 1701
Jan Brils en Jan Speirts
doen sij hebben den brief ontfangen om die livoransie (levering) in te bringen sien sij nae mastricht geweest twee dagen alle beijde de 17 en 18 junij stellende voor versomden tijt (verzuimde tijd) ende ficasie (ambtelijke werkzaamheden) ieder dagh 2 gul
noch doen sij gelevert hebben den 20 junij sien sij na mastricht geweest alle beide stellende voor versomden tiet ende ficasie 2 gul
noch gelevert den 21 junij voor versomden tiet ende ficasie 2 gul
noch gelevert den 25 junij stellende voor versomden tiet ende fijcasie 2 gul
noch gelevert den 27 junij voor versornden tijt en dicasie 2 gul
noch is Jan brils na mastricht den ersten julij geweest den heer capitien penevin (= Kapitein Painetvin) stellende voor versomden tiet en ficasie 4 gul
noch doen sij met den heer capitien penevin gereckent hebben voor versomden tit en ficasie 2 gul
noch doen sij na mastricht sien geweest van wegen doen den Melger geresteert (gearresteerd?) is geweest voor versomden tiet en ficasie 1 gul
noch doen sie hebben het request ontfangen van die dorpmesters (= burgemeesters) van Meersen sien sij na mastricht gewest voor versomden tit en fijcasie 2 gul
noch is jan sperts naer Meersen gewest voor versomden tit en ficasie 1 gul
noch aen den bode van mersen gelangt, 5 ct, op den 21 december op den 22 december hooi? gelevert aen het magasien voor versomden tiet en ficasie 2 gulden
Zie ook
- 1700-1703: Afpersing in ruil voor vrede over de oorlogshandelingen in Amby in de jaren 1700-1703
- Brickenhuys over het huis van Jan Spiers en zijn nakomelingen
Bronnen, noten en/of referenties
|